 |

Klaagzang van een vutter...
Ik heb vijftig lange jaren
zo hard gewerkt als een paard.
Ik verdiende een pensioentje
en ook nog wat gespaard.
Ik woon in een mooi knus huisje
met achtertuin en een plantsoen.
Ik dacht heerlijk te gaan vissen
of zonnen, als ik niets meer heb te doen.
Ik werk door, zei toen mijn vrouwtje.
voor mij geen vut, ook niet gepensioneerd.
't Is niet meer dan recht en billijk
dat je mij wat assisteert.
Ik kan nu koffie zetten, straks de was,
misschien wel strijken en geboen,
daar ik volgens vrouwtjelief
toch niets meer heb te doen.
En ons allermooiste tuintje
dat moet worden uitgebuit
straat ophogen, heggen snoeien
nee, zij zal zich niet vermoeien
jouw werk zeg, met lachende snuit.
Dat spaart ons groentengeld uit.
En nu moet ik weer gaan spitten.
Ik zaai wortels en meloen.
Ik krijg blaren op mijn handen,
daar ik niets meer heb te doen.
'k Heb een kippenhok getimmerd,
blauwe duimen en veel geduld.
een eitje voor een karweitje
zo wordt er maar door geluld.
Ze liepen vrij buiten voor het scharreleitje
Van de vogelgriep krijg ik de schuld.
's Avonds probeer ik wat te schrijven,
als het lukt, tot ik in slaap val en dan hoor ik:
dat komt, omdat je nu niets meer heb te doen.
Ik ben daghit, ik ben tuinman,
stofzuigerchauffeur, mattenklopper,
ramenzemer, stofafnemer, bordenwasser,
liefst ook autowasser als het kan.
Wasvrouw, werkster, keukenmeid,
zegt zij, je hebt toch de tijd.
'k Loop te zwoegen en te zweten,
alles voor de aardigheid.
Met een hoofd als een pioen,
raak ik zowat overspannen,
daar ik niets meer heb te doen.
De vut, wat keek ik er naar, mannen,
maar niet eerder had ik zoveel te doen.
(Bron: beetje van mezelf, meeste geleend)
|