<Vorige]  ['De Kolom' index]  [Volgende>

De Kolom logo spacer
spacer [Klik hier voor print-versie
spacer
spacer 34:  Jeroen
3-4-2006
spacer spacer

My home is my castle

Het wordt toch langzamerhand onvermijdelijk: Linda en ik moeten aan de huisje-boompje-beestje. We zijn er aan toe en Villa Theo wordt te klein. Onze gezamenlijke 25 m2 blijkt toch te weinig voor een beetje relaxte huisfuif. Bovendien is VT toch niet echt "thuis". Want je thuis is je plekkie. Daar heb je je spulletjes, mag je met je voeten op de bank en kun je in je blootje rondlopen als je daar zin in hebt. Dat laatste is hier in huis niet zo aantrekkelijk, gezien de onverwachte gasten die nog wel eens willen opduiken.

Verhuizen dus, maar waarheen? Gezien onze banen zou ergens tussen Dordrecht en de kust leuk zijn. En huren of kopen? Als DINK'ies lijkt kopen de beste optie, al was het maar omdat huren erg lastig blijkt (u bent nummer 79 op de lijst, helaas..) Maar hoe begin je? Er is zoveel keus en tegelijkertijd ook weer niet. Mijn wooncarrière bestaat uit het verhuizen van Villa I&T naar Villa Theo. Ik heb dus weinig kaas gegeten van de huizenjacht en luister dan ook aandachtig naar de verhalen van mijn collega's. Aangezien veel van hen net een huis hebben gekocht, gaan alle gesprekken in de koffiecorner over welke kleur de handgrepen van de nieuwe keukenkastjes moeten worden en of de open haard beter uitkomt tegen een limoengroene of toch maar een terracottakleurige wand. Heel belangrijke onderwerpen dus. Nee, ik ben op zoek naar iets fundamentelers, naar wat wonen is en is geweest.

Je geboorteplaats kun je niet kiezen. Vroeger was de plek en het milieu waar je geboren werd bepalend voor het verdere verloop van je leven. Was je vader landarbeider, dan werd jij dat ook. Gelukkig kun je — althans in Nederland — tegenwoordig zelf kiezen hoe je je leven inricht. En dus ook hoe je woont. Toch kun je niet zomaar ergens gaan wonen, omdat iedereen dan natuurlijk net op dat ene mooie idyllische plekje wil wonen, wat dan ineens niet meer zo idyllisch is. Jammer. Ik had het me al helemaal voorgesteld: een uit de kluiten gewassen boom, ergens op een heuvel, met tussen de takken een fantastisch boomhuis.

In de prehistorie kon de mens nog wel wonen waar hij wilde. De eerste mens was dan ook een jager en verzamelaar en had niet meer nodig dan een tijdelijke schuilplaats. Na eeuwen in grotten geleefd te hebben werd de tent de vroegste vorm van 'architectuur'.
Maar pas met de uitvinding van de landbouw zo'n 8.000 jaar geleden, kwamen de eerste echte huizen en daarmee dorpen en steden. Sinds die tijd is er heel lang weinig veranderd. Tot eind 19e eeuw leefden de meeste mensen in vrij armoedige omstandigheden, in dichtbebouwde steden, op een paar in kastelen wonende adellijke lieden na.

De invoering van de Woningwet in 1901 leidde tot de opkomst van de stadsontwikkeling met als motto: een goed huis voor iedereen. Het comfort en de leefruimte van de huizen verbeterden sterk. Vooral de jaren '20 en '30 leverden kwalitatief zeer goede huizen op, die nog steeds erg gewild zijn. De eerste decennia na de oorlog waren de tijd van snel en goedkoop bouwen, de glorietijd van de galerijflats. Vanaf de jaren '70 mocht het weer wat menselijker: de woonerven. En ook nu nog worden er voornamelijk eengezinswoningen gebouwd: vooral in rijtjes. Het huidige woningaanbod bestaat daarmee uit: vooroorlogs, flat, of rijtjeshuis.

Keus uit 3 dus. Maar wat brengt de toekomst? Chriet Titulaer wist het, maar is het weer vergeten. Volgens het nieuwe Huis van de Toekomst worden huizen interactief. Een computer peilt je stemming en past het interieur daarop aan. Met gekleurde LED-verlichting en projecties op de muren verandert de sfeer in huis, van "he, gezellig" naar kinky en alles wat daartussen zit. Vast staat dat er veel meer aandacht komt voor energiebesparing. Een CV-ketel uit 1968 zoals hier in VT is uit den boze. Een verouderd interieur kan dan trouwens ook niet meer. Je zult je huis toch echt elke 6 maanden moeten restylen, een tendens die nu al zichtbaar is als ik de VT-wonens en Jan-des-Bouvries-fetisjisten moet geloven.

Dat is het dus. Het interieur, daar gaat het om bij een huis. De buitenkant ziet alleen de overbuurman, het is de binnenkant die het verhaal van de bewoner vertelt. Tuurlijk wil je lekker buiten kunnen zitten en dat graag in een beetje goede buurt. Maar voor het soort huis maakt dat niet uit, want of je nu woont in een penthouse, een woonboot of een boomhuis, gelukkig zijn kun je overal.

Maar dan is er toch nog één complicatie. Sinds kort mag ik mij architect noemen. En architecten zijn aparte typjes, ook in hun woonwensen. Zo gaat een beetje architect dus echt niet in zo'n nieuwbouwgedrocht wonen die hij zelf voor het gepeupel ontwerpt. Nee, de architect resideert in een monumentaal pand, met een spannende indeling, hoge plafonds en natuurlijk midden in de stad. Een huis dat je lekker langdurig kunt verbouwen en dat plaats biedt aan alle mogelijke architectuurstijlen door elkaar. Een huis als Villa Theo dus. Zucht. Ik ben te vroeg in mijn ideale huis gaan wonen.

De volgende kolom is voor? Erik!