
My home is my castle
Het wordt toch langzamerhand onvermijdelijk: Linda en ik moeten aan de
huisje-boompje-beestje. We zijn er aan toe en Villa Theo wordt te klein.
Onze gezamenlijke 25 m2 blijkt toch te weinig voor een beetje relaxte
huisfuif. Bovendien is VT toch niet echt "thuis". Want je thuis is je
plekkie. Daar heb je je spulletjes, mag je met je voeten op de bank en kun
je in je blootje rondlopen als je daar zin in hebt. Dat laatste is hier in
huis niet zo aantrekkelijk, gezien de onverwachte gasten die nog wel eens
willen opduiken.
Verhuizen dus, maar waarheen? Gezien onze banen zou ergens tussen Dordrecht
en de kust leuk zijn. En huren of kopen? Als DINK'ies
lijkt kopen de beste optie, al was
het maar omdat huren erg lastig blijkt (u bent nummer 79 op de lijst,
helaas..) Maar hoe begin je? Er is zoveel keus en tegelijkertijd ook weer
niet. Mijn wooncarrière bestaat uit het verhuizen van Villa I&T naar Villa
Theo. Ik heb dus weinig kaas gegeten van de huizenjacht en luister dan ook
aandachtig naar de verhalen van mijn collega's. Aangezien veel van hen net
een huis hebben gekocht, gaan alle gesprekken in de koffiecorner over welke
kleur de handgrepen van de nieuwe keukenkastjes moeten worden en of de open
haard beter uitkomt tegen een limoengroene of toch maar een
terracottakleurige wand. Heel belangrijke onderwerpen dus. Nee, ik ben op
zoek naar iets fundamentelers, naar wat wonen is en is geweest.
Je geboorteplaats kun je niet kiezen. Vroeger was de plek en het milieu
waar je geboren werd bepalend voor het verdere verloop van je leven. Was je
vader landarbeider, dan werd jij dat ook. Gelukkig kun je — althans in
Nederland — tegenwoordig zelf kiezen hoe je je leven inricht. En dus ook
hoe je woont. Toch kun je niet zomaar ergens gaan wonen, omdat iedereen dan
natuurlijk net op dat ene mooie idyllische plekje wil wonen, wat dan ineens
niet meer zo idyllisch is. Jammer. Ik had het me al helemaal voorgesteld:
een uit de kluiten gewassen boom, ergens op een heuvel, met tussen de
takken een fantastisch boomhuis.
In de prehistorie kon de mens nog wel wonen waar hij wilde. De eerste mens
was dan ook een jager en verzamelaar en had niet meer nodig dan een
tijdelijke schuilplaats. Na eeuwen in grotten geleefd te hebben werd de
tent de vroegste vorm van 'architectuur'.
Maar pas met de uitvinding van de landbouw zo'n 8.000 jaar geleden, kwamen
de eerste echte huizen en daarmee dorpen en steden. Sinds die tijd is er
heel lang weinig veranderd. Tot eind 19e eeuw leefden de meeste mensen in
vrij armoedige omstandigheden, in dichtbebouwde steden, op een paar in
kastelen wonende adellijke lieden na.
De invoering van de Woningwet
in 1901 leidde tot de opkomst van de stadsontwikkeling met als motto: een goed huis
voor iedereen. Het comfort en de leefruimte van de huizen verbeterden
sterk. Vooral de jaren '20 en '30 leverden kwalitatief zeer goede huizen
op, die nog steeds erg gewild zijn. De eerste decennia na de oorlog waren
de tijd van snel en goedkoop bouwen, de glorietijd van de galerijflats.
Vanaf de jaren '70 mocht het weer wat menselijker: de woonerven. En ook nu
nog worden er voornamelijk eengezinswoningen gebouwd: vooral in rijtjes.
Het huidige woningaanbod bestaat daarmee uit: vooroorlogs, flat, of
rijtjeshuis.
Keus uit 3 dus. Maar wat brengt de toekomst? Chriet Titulaer wist het, maar
is het weer vergeten. Volgens het nieuwe Huis van de Toekomst
worden huizen interactief.
Een computer peilt je stemming en past het interieur daarop aan. Met
gekleurde LED-verlichting en projecties op de muren verandert de sfeer in
huis, van "he, gezellig" naar kinky en alles wat daartussen zit. Vast staat
dat er veel meer aandacht komt voor energiebesparing. Een CV-ketel uit 1968
zoals hier in VT is uit den boze. Een verouderd interieur kan dan trouwens
ook niet meer. Je zult je huis toch echt elke 6 maanden moeten restylen,
een tendens die nu al zichtbaar is als ik de VT-wonens en
Jan-des-Bouvries-fetisjisten moet geloven.
Dat is het dus. Het interieur, daar gaat het om bij een huis. De buitenkant
ziet alleen de overbuurman, het is de binnenkant die het verhaal van de
bewoner vertelt. Tuurlijk wil je lekker buiten kunnen zitten en dat graag
in een beetje goede buurt. Maar voor het soort huis maakt dat niet uit,
want of je nu woont in een penthouse, een woonboot of een boomhuis,
gelukkig zijn kun je overal.
Maar dan is er toch nog één complicatie. Sinds kort mag ik mij architect
noemen. En architecten
zijn aparte typjes, ook in hun woonwensen. Zo gaat een beetje architect dus echt
niet in zo'n nieuwbouwgedrocht wonen die hij zelf voor het gepeupel
ontwerpt. Nee, de architect resideert in een monumentaal pand, met een
spannende indeling, hoge plafonds en natuurlijk midden in de stad. Een huis
dat je lekker langdurig kunt verbouwen en dat plaats biedt aan alle
mogelijke architectuurstijlen door elkaar. Een huis als Villa Theo dus.
Zucht. Ik ben te vroeg in mijn ideale huis gaan wonen.
|